Op de houten delen van de biljartbanden zijn meestal door de fabrikant merktekens aangebracht, welke in het algemeen worden aangeduid als ‘diamonds’. De vorm hiervan varieert nogal van rond tot ruitvormig en zijn vaak ingelegd, voorheen als parelmoer, tegenwoordig plastic. Zo’n 50 jaar geleden waren deze merktekens voorbehouden voor de matchtafel (284×142 cm). Nadien zijn fabrikanten steeds vaker ‘moesjes’ (Vlaams) gaan aanbrengen op kleine biljarts, hoewel het reglement dat toen uitdrukkelijk verbood.
Waarschijnlijk komt de term ‘diamonds’ uit de USA, waar in de twintiger jaren van de vorige eeuw het driebandenspel al heel populair was. William Hoppe wijdt een uitvoerig hoofdstuk aan “the Diamond System” in zijn boek Billiards as it should be played”. Inmiddels zijn er over Diamond systemen boeken vol geschreven, allemaal handelend over rekensystemen voor de spelsoort drie-banden.
Tekening 1 Op de kleine tafel (230×115 cm) is de afstand tussen de diamonds 230 : 8 = 28,75 cm en de afstand van de neus van de speelband tot het middelpunt van het merkteken is ongeveer 8,5 cm. Dit ‘ongeveer’ komt doordat het houten deel van de band varieert tussen 7 cm en 10 cm, afhankelijk van merk en model. Met deze afwijking wordt in de meeste boeken geen rekening gehouden, terwijl dit toch een baldikte verschil kan gaan uitmaken over drie of meer banden!
Daar de meeste biljarters geen driebanders maar librespelers zijn, is het goed eens stil te staan wat diamonds kunnen beteke-nen voor deze kleinspel spelers.
Tekening 2 Met de ballen alle drie langs de lange band moet wel via de band aan de overzijde worden gespeeld om te caramboleren. Eén diamond op deze band opschuiven betekent twee diamonds op de onder-band (1). Twee diamonds wordt dan vier (2), drie wordt zes (3) en vier wordt acht (4) de volledige lengte van de lange band.
Pas op: hoe kleiner hoek alpha wordt hoe meer de looplijn na contact met de bovenband gaat afwijken: de hoek van inval is dan dus niet meer de hoek van uitval. Let wel alles wordt gespeeld zonder zijeffect.
In de praktijk liggen de drie ballen lang niet altijd op één lijn of precies bij een diamond, dus aanpassingen moet een spe-ler altijd maken! Door de aanwezigheid van de diamonds kan dan eerst een punt worden gevonden op de bovenband om daarna vast te stellen of de lijn terug van de band tot caramboleren zal leiden. Meestal zal dan iets moeten worden gecorrigeerd. Doe dit door het aanspeel-punt op de bovenband te wijzigen en NIET door zijeffect te geven!
Een en ander vergt wel enige oefening, maar de resultaten zijn al snel veel beter dan alleen maar op gevoel spelen.
Bron: Biljart Totaal (augustus 2011)
Veel speelplezier,
Hans de Jager
h.d.jager@gmail.com
Het geheim van de bal (juni 2011) – Index – De beste wensen en een spannend biljartjaar (januari 2012)