Biljartsport als spiegel van de maatschappij

Jubileumboek over 100 jaar georganiseerd biljarten

100-jaar-biljarten-01Honderd jaar georganiseerd biljarten. Het betekent niet, dat de biljartsport in Nederland slechts één eeuw bestaat. Er werd al veel eerder met de keu op de ballen gestoten. Zowel voor plezier, als uit professionalisme. Want één ding is in de lange geschiedenis van de biljartsport wel duidelijk: wie extreem goed met de keu kon omgaan, verdiende er ook honderd jaar geleden een leuk centje mee. Dus in dat opzicht is er in die honderd jaar niets veranderd.

Hoewel communicatie meer dan honderd jaar geleden heel anders verliep dan tegenwoordig, is er nog veel informatie overgebleven uit vroeger jaren, waarvoor met name de Groninger Biljart Club (G.B.C.) en de Friesche Club uit Leeuwarden voor hebben gezorgd. Daarmee valt meteen op, dat biljarten van oorsprong niet in hoofdstad Amsterdam, of het door Pim Mullier zo vooruitstrevende Haarlem tot ontwikkeling kwam, maar wel in de noordelijke provincies. Natuurlijk, Amsterdam speelde wel een rol. Maar ver nadat in Groningen en Friesland het biljartspel steeds meer aanhangers kreeg.

De ontwikkeling van bijvoorbeeld de pomerans op de keu, een vinding van de Fransman François Mingaud, die nog een lange tijd in de Rotterdamse Hoogstraat heeft gewoond, een Rotterdamse vrouw trouwde en ooit zijn laatste rustplaats kreeg op de Begraafplaats Crooswijk in de Maasstad, betekende een belangrijke vooruitgang. Hij plaatste het stukje leer op de top van de keu, waardoor er effect kon worden gegeven aan de ballen en derhalve de kogels beter konden worden gestuurd.

Daarmee kwam in het eerste deel van de negentiende eeuw de biljartsport tot bloei. In eerste instantie nog zonder prijzengeld, maar bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van een zilveren tabaksdoos als eerste prijs. In die tijd een geliefd artikel. Een ander punt was de leeftijdslimiet. Ook daar werd op gelet. Je moest minstens achttien jaar oud zijn, om mee te kunnen doen. Zelfs werden er tussen 1840 en 1850 in Friesland tal van jaarmarkten, harddraverijen en kermissen gehouden, waar biljarten tevens mogelijk was.

Het sociëteitsleven kwam op gang en speelde in die tijd een belangrijke rol. In Groningen werd in 1884 het eerste belangrijke grote nationale toernooi in De Harmonie verspeeld, waaraan door 68 spelers voornamelijk uit Groningen en Friesland en enkele prominenten uit de rest van het land werd deelgenomen. Daar kwamen zeshonderd (!) belangstellenden op af. De belangstelling had nog groter geweest, als de organisatoren het hadden aangedurfd om iedereen binnen te laten, maar om het genot van een ieder niet te bederven werd met de uitgifte van toegangsbewijzen gestopt. Het werd een zinderend toernooi, dat op de drie in de lengte geplaatste biljarts, met daaromheen tribunes, werd verspeeld. Winnaar werd Groninger Roelf Bierling, die zijn grote Friese rivaal Tjibbe Terpstra in de finale versloeg. Als derde eindigde W. Wiemers uit Dokkum, een naam die vooral door toedoen van zijn zoon Jan Wiemers, later voorgoed bijgeschreven zou worden in de geschiedenis van de Nederlandse biljartsport.

Het bleef niet bij die ene overwinning voor Roelf Bierling. De naam Bierling, nog altijd verbonden aan de biljarttafels Bierling-De Schepper, kwam zo vaak voor, dat uit zelfs door de liefhebbers tot ‘Koning’ werd uitgeroepen. Voorlopers van het Nederlands kampioenschap waren de wedstrijden om het ‘Meesterschap van Nederland’ en daar meldde Roelf Bierling zich uiteraard ook twee keer voor, nadat de al eerder genoemde Tjibbe Terpstra zich in 1892 tot officieus kampioen van Nederland liet kronen. Ook toen al ontstond er mogelijkheden om middels een totalisator op de winnaar te ‘gokken’. Want wie voor één gulden een kaart Bierling kocht, kon bij het winnen van de Groningen drie gulden voor deze kaart terugkrijgen.

De oprichting van de BV Amsterdam gaf in 1901 een nieuwe impuls. De club zocht contact met G.B.C. en de Friesche Club en de zogenaamde lauwerkrans-wedstrijden waren geboren. De zilveren lauwerkrans moest driemaal achtereen of vijfmaal in totaal worden gewonnen. Zelfs de Amsterdamse VVV stimuleerde de komst van de biljarters door een zilveren medaille uit te loven voor die speler, die na zes partijen het hoogste gemiddelde had gescoord. Ook J.B. Salomon, de stichter van de Wilhelmina Biljartfabriek, op wiens tafels werd gespeeld, loofde een prijs uit.

Amsterdam behaalde in het eerste duel, dat op 2 en 3 december 1905 werd gehouden, een royale overwinning. Daarna kwam telkens de Fries/Groningse combinatie als winnaar te voorschijn. Op 21 en 22 februari 1912 viel de definitieve beslissing. In de grote zaal van de Maatschappij voor de Werkende Stand aan de Kloveniersburgwal was geen plaats onbezet. Amsterdam verloor op het nippertje, hetgeen betekende dat de Fries/Groningse combinatie de zilveren lauwerkrans definitief won. De trofee valt nog steeds te bezichtigen, alhoewel men daarvoor zowel naar Groningen als naar Leeuwarden moet reizen. Op de vermoedelijk vrolijke terugreis besloten de winnaars de krans broederlijk te delen, waardoor de ene helft in de Friesche Club hangt en de ander helft in De Harmonie in Groningen.

De wedstrijden om de zilveren lauwerkrans waren van nationaal groot belang. Het overleg tussen de besturen van de clubs deed steeds sterker de noodzaak inzien, van een landelijke organisatie. Er werd contact gezocht met de besturen van nog vier andere verenigingen, De Nijmeegsche Biljartclub, de Gravenhaagsche Biljart Club en BV K.R.A.S. in Amsterdam. Gezamenlijk besloten de zeven clubs op 22 januari 1911 tot de oprichting van de Nederlandse Biljartbond onder voorzitterschap van mr. D.E. Lioni. Een historische daad, waar we honderd jaar later nog dankbaar aan terugdenken. Want vanaf dat moment kreeg de biljartsport een nog grotere impuls. De verenigingen, die al aan de basis van de NBB stonden, hadden ieder tussen de tweehonderd en vijfhonderd leden. Maar vanaf dat moment kwamen er steeds meer biljartverenigingen bij. Zo valt in het jaarverslag van de Zwolse Biljart Club, opgericht in 1910, over seizoen 1913-1914 te lezen, dat het clubreglement is omgezet in Statuten en een Huishoudelijk Reglement en dat daarop goedkeuring is aan gevraagd om toe te kunnen treden tot de Nederlandse Biljartbond.

Hoewel de Eerste Wereldoorlog het Nederland niet gemakkelijk maakte, kwam met de komst van de Nederlandse Biljartbond toch enige structuur in de sport. In 1913 werd in Musis Sacrum in Arnhem het eerste officiële Nederlands kampioenschap gehouden. Niet in het libre, dat door een ieder zou kunnen worden gespeeld, maar in het kader 45/2, in die tijd een populaire spelsoort, die pas in 1949 plaats maakte voor het 47/2. De organisatie van dit kampioenschap was in handen van de Arnhemsche Biljart Vereeniging. Onder de biljarts stonden waxinelichtjes om de leiplaten te verwarmen en daardoor de vochtigheidsgraad van de lakens te verminderen. Hendrik Robijns werd er de eerste kampioen en hij behoort tot de coryfeeën van het eerste uur van de Nederlandse Biljart Bond. De uit Amsterdam afkomstige Robijns werd in zijn loopbaan maar liefst zeven keer Nederlands kampioen in het 45/2. De laatste keer was in 1928.

Hendrik Robijns was één van de eerste spelers, die van het kader overschakelde naar het driebanden. Een spelsoort, waarin hij eveneens uitblonk. Tussen 1927 en 1933 werd hij zeven maal driebandenkampioen van Nederland en kroonde de vroeger fraai besnorde Robijns zich tot wereldkampioen. Dat gebeurde in Amsterdam in 1930. De Amsterdammer was daarmee niet de eerste, die mondiaal furore maakte. Die eer kwam zijn stadgenoot Arie Bos toe, die in 1921 in Parijs ook de wereldtitel voor zich opeiste. Dat gebeurde in het 45/2 met een eindmoyenne van 13.58. Een serie van honderd caramboles werd door hem in die tijd in 6 minuten en 35 seconden gemaakt. Met Robijns en Bos zijn niet de eerste grootheden van de NBB genoemd. Ook de al eerder genoemde Jan Wiemers, beter bekend als de Leeuw van Dokkum en Jan Dommering (tien keer Nederlands kampioen in het 45/2, eenmaal Europees kampioen en eenmaal wereldkampioen) drukte in de jaren twintig en dertig hun stempel op de Nederlandse biljartsport.

Het gaat te ver om alle grootheden, die in de afgelopen honderd jaar kort dan wel langdurig de top van het biljarten gezicht hebben gegeven. Enkele spelers mogen echter niet ontbreken. Om de tijdlijn in de geschiedenis te volgen is de eerste Piet van de Pol. De Rotterdammer zou uitgroeien tot één van de opmerkelijkste biljarters, die de biljartbond ooit heeft gekend. Zijn loopbaan verliep niet zonder voetklemmen. Toch presteerde Piet van de Pol uitzonderlijk en wist hij tot op hoge leeftijd de ’aanstormende jeugd’ door zijn klasse en inzet achter zich te houden. Hij speelde in april 1932 voor de eerste keer in de hoogste categorie een Nederlands kampioenschap. Zijn laatste Nederlandse titel veroverde hij op 54-jarige leeftijd. In januari 1967 nam hij, dus op bijna 60-jarige leeftijd, deel aan zijn laatste NK (71/2), waarin hij zesde werd. Daarna sloot hij een glanzende carrière af, waarin hij 29 keer Nederlands kampioen werd, maar ook zeven keer Europees kampioen en tweemaal wereldkampioen.
Zijn loopbaan leverde hem niet alleen veel titels op, maar ook records, de Van Tuyllbeker van het NOC, de Lioni-wisselbeker (hoogste eer voor een Nederlandse speler), het erelidmaatschap van de KNBB en werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Tegenwoordig een veel uitgereikte onderscheiding voor sportmensen, maar als men bedenkt dat Koningin Juliana hem als eerste sporter in Nederland deze onderscheiding toekende, dan komt dit Ridderschap in een heel ander daglicht te staan.

Henk Scholte nam de positie van Van de Pol in het kader over. Zijn loopbaan liep grotendeels parallel met Tiny Wijnen, waardoor beide spelers grote rivalen werden en de wedstrijden daar ook op werden afgestemd. Wijnen, die overigens later naar Denemarken zou verhuizen om daar een biljartzaal te gaan runnen, bracht het in zijn loopbaan tot twaalf Nederlandse kampioenschappen en werd eenmaal Europees kampioen. Henk Scholte daarentegen bouwde zijn erelijst verder uit. De man die in april 1965 in Antwerpen een geprolongeerde serie van 2500 caramboles (5 x 500) wist te maken, veroverde in zijn loopbaan 23 Nederlandse titels en won zeven Europese kampioenschappen. Daarmee is Scholte nationaal gezien de vierde op de ranglijst aller tijden.
De eerste plaats wordt ingenomen door Hans Vultink, die op een bijzondere manier zijn loopbaan glans heeft gegeven. Vultink volgde op het tijdperk Scholte-Wijnen en was tussen 1972 en 1985 met overmacht de beste speler van Nederland. Van de 109 nationale finales, waarin Hans Vultink ooit als ereklasser uitkwam, liet de speler uit de Achterhoek maar liefst 44 keer het Wilhelmus voor zich spelen, als er weer een nationale titel (voornamelijk in het kader) te vergeven was. In 1975 bereikte hij in het wereldkampioenschap 45/1 het recordmoyenne van 42.76 en werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. In zijn loopbaan werd Hans Vultink viermaal Europees kampioen en driemaal wereldkampioen. Het jaar 1973 was voor hem een topjaar, want hij werd toen in het anker-kader 47/2 Nederlands kampioen in Neede, niet ver van zijn geboorteplaats, Europees kampioen in het Zwitserse Geneve en wereldkampioen in het Duitse Krefeld. Ook ondervond Hans Vultink de biljartgekte in Zuid-Amerika, want hij werd er als eerste Nederlander in dit werelddeel in 1974 wereldkampioen. Dat gebeurde in Buenos Aires.

Met het afsluiten van de loopbaan van Hans Vultink belanden we in de laatste decennia van de afgelopen eeuw, waarin de biljartbond groeide naar een uitzonderlijk hoog aantal leden. Maar liefst ruim 30.000 aangesloten spelers waren aangesloten, bij de bond. die zich vanaf 1951 bij het 40-jarig bestaan de Koninklijke Nederlandse Biljartbond mocht noemen. En over deze lange periode waren er weer opnieuw spelers, die domineerden. In het kader bijvoorbeeld Henri Tilleman en in het driebanden Dick Jaspers. Tilleman, die nooit een professionele biljartloopbaan heeft nagestreefd en in Dronten o.a. aardappelen teelt, is danig op weg om Hans Vultink van de top van de eeuwige ranglijst qua kampioenschappen te stoten, want de behendige kadrist heeft inmiddels al 40 nationale titels op zijn naam staan en heeft daarbij, evenals Vultink overigens, twee nationale kampioenschappen in het pentathlon (vijfkamp) veroverd. Het typeert het karakter van de spelers, die zich steeds meer allround ontwikkelen.

Zo is het ook met Dick Jaspers, die de klassieke opleiding libre-kader-band volgde en op jonge leeftijd overstapte naar het driebanden, met zo nu en dan een uitstapje naar het bandstoten. Van alle illustere driebandenspelers die Nederland ooit heeft gehad, van Hendrik Robijns, via Jan Sweering, Herman Popeyus, Bert Teegelaar, Henny de Ruijter, Cees van Oosterhout, Jan Donggen, Rini van Bracht, Christ van der Smissen, Jan Arnouts tot Raimond Burgman, steekt Dick Jaspers in alle opzichten boven iedereen uit. Hij werd ‘pas’ veertien keer de beste van Nederland in het driebanden, veroverde drie bandstoottitels en haalde zijn grootste successen vooralsnog in het buitenland. Want Jaspers is voor de wereldtop een geduchte concurrent. Hij leidt overigens niet voor niets de internationale ranglijst van de driebanders, waarop zo’n duizend spelers uit alle landen van de wereld op staan vermeld.

Dick Jaspers heeft het moderne biljarten gezicht gegeven. Met tal van overwinningen, maar bovenal met de meest begeerlijke moyennes, die er maar bijeen te spelen zijn. De Brabander speelt ‘vast’ een moyenne van twee en als men bedenkt dat in de beginperiode van het georganiseerde biljarten moyennes van 0.500 t/m 0.750 al geweldige prestaties waren, kijkt men tegenwoordig nauwelijks meer op als Jaspers in toernooien twee of drie moyenne speelt. Het resultaat van een extreem lange erelijst zal duidelijk zijn. Jaspers heeft inmiddels al 19 Worldcuptoernooien op zijn naam staan, die op tal van plaatsen in de wereld zijn verspeeld. Won driemaal de World Cup. Werd tweemaal wereldkampioen en onlangs voor de derde maal Europees kampioen. In 2002 werd Jaspers door Koningin Beatrix benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Een koninklijke onderscheiding zoals die ooit ook aan voetbalfenomeen Johan Cruijff werd toegekend. Het onderstreept voor de gemeenschap nog eens de waarde van Dick Jaspers, omdat Nederland zich geen betere biljartambassadeur kan wensen.

Organisatorisch maakte de biljartbond evenals in een sportieve loopbaan hoogte- en dieptepunten mee. Het uitbreiden van de organisatie werd mede bereikt door de bezetter, omdat sportclubs in 1940-1941 werden gedwongen zich aan te sluiten bij een collectieve organisatie. Zo groeide de NBB van 2076 leden (81 verenigingen) bij het 25-jarig bestaan naar 22.000 aangesloten biljarters na dertig jaar. In 1945 werden de biljartdistricten geïntroduceerd, met nadien de logische instelling van de gewesten (1947). De verplichting om lid te zijn van één nationale bond verviel na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog, waardoor in 1951, toen de bond de Koninklijke erkenning kreeg via zo’n achthonderd verenigingen er ongeveer 14.000 leden waren. Een aantal dat in 1997 was opgelopen tot 38.000 geregistreerde leden.

De KNBB werd namelijk door NSF en NOC, de twee organisaties, die uiteindelijk samen gingen, gezien als de leidende organisatie voor de biljartsport, hetgeen ook het Engels georiënteerde snooker en het Amerikaanse poolbiljart binnen de KNBB bracht. De nieuwe disciplines veroorzaakten ook een aanpassing van de structuur van de bond. Er kwamen secties voor snooker en pool en door de professionalisering van het driebanden ook een sectie driebanden-groot en carambole. De laatste tak is onlangs omgezet in de Vereniging Carambole, die nog altijd zo’n tachtig procent van alle KNBB-leden, nu zo’n dikke 25.000 leden verdeeld over zo’n 1500 verenigingen in getal, herbergt.

Dit is slechts een uittreksel van het boek 100 jaar biljarten, dat ter gelegenheid van het 100-jarig jubileum van de KNBB verschijnt. Het boek telt 192 pagina’s en gaat nog verder in op alle details en facetten van de biljartsport.

Digiprove sealDe inhoudt op deze pagina van bv b.e.j.a. is Digiproved © 2016
Facebooktwitterpinterest