Staken en sportiviteit

BV BejaVoor het staken van een wedstrijd kunnen allerlei redenen zijn. Uiteindelijk beslist de arbiter of deze aanvaardbaar zijn volgens de regels, de normen van fatsoen of sportiviteit. Dat is soms uiterst moeilijk. Zoals bij zoveel incidenten zal de arbiter éérst naar de regels moeten kijken. Vindt hij daar geen basis, dan komt het gezond verstand aan de orde en zal hij zich moeten bezinnen in hoeverre een bepaald gedrag of handeling nog kan worden getolereerd. Als alles overkoepelende factor dient de sportiviteit tot het uiterste te zijn gegarandeerd. Wordt dáár aan getornd, dan zal de arbitrale beslissing mede op het loslaten van deze alles overheersende norm zijn gebaseerd.

Natuurlijk zijn er nog andere redenen aan te voeren om een partij te (mogen en kunnen) staken, zoals bijvoorbeeld overmacht. Van alle gevallen zijn voorbeelden aan te geven, maar daar gaat het hier niet om. Waar het mij in hoofdzaak om gaat is, wanneer er geen vaststaande reglementaire gronden aanwezig zijn om een partij te staken, moet er, volgens mij, door een arbiter alles aan worden gedaan om een partij tot het reglementaire einde daarvan te brengen. Lukt dit, dan wordt door alle betrokkenen de sportiviteit in hoge mate gediend. Lukt dit niet, dan zou de afwikkeling wellicht een probleem (o.a. voor de wedstrijdleider) kunnen worden. Ik krijg daar veel brieven over met vragen zoals ‘Hoe moet dat nu met de partijen/of wedstrijdpunten? Dat is een probleem voor mijn andere rubriek. Hier is nu de arbiter het onderwerp. Hij kan vele (ook administratieve) problemen voorkomen, door goed te reageren op onverwachte zaken, die zich tijdens een partij kunnen voordoen. Bijvoorbeeld: het bestuderen en naleven van het Beknopt overzicht van de voornaamste bepalingen, in acht te nemen bij het organiseren van nationale voorwedstrijden’. Deze brochure wordt met elk wedstrijdformulier meegezonden vanuit Nieuwegein. Kijk bijvoorbeeld ook een naar het speelrooster van een districts voorwedstrijd. De artikelen 6031 en 6032 van het Wedstrijdreglement bepalen hoe de indeling dient te geschieden. Arbiters die vinden, dat zij uitsluitend met het Spel- en Arbitragereglement rekening behoeven te houden en dit een zaak van wedstrijd leiden vinden, hebben ongelijk. Zij kunnen immens toch een hoop ellende voorkomen door even acht te slaan op de planningen de regels. Door met veel tact de wedstrijdleider er op te wijzen, dat hij (ook reglementair) een betere indeling kan maken en daardoor eventuele moeilijkheden voorkomt, kan hij zelf zijn eigen arbitrale problemen voorkomen. Ik denk hierbij aan het tegen elkaar spelen van twee deelnemers uit dezelfde vereniging. Het kan en mag niet zo zijn, dat deze twee op zondagmorgen even gauw die partij spelen! Artikel 6032, lid 8 is daar duidelijk in. Het is zinvol, dat ook arbiters hier acht op slaan en niet lijdzaam en quasi ongeïnteresseerd aan het biljart gaan staan om dat partijtje maar even te tellen’. Een houdingen een tekst (arbitreren is niet ’tellen’) die mij mateloos ergert en die, bij voldoende betrokkenheid, incidenten kan voorkomen.

Seconden
In de hogere regionen van de nationale competitie driebanden-groot en in (inter-nationale kampioenschappen bestaat de zogenoemde secondenregeling. Dat betekent, dat een aan-de beurt-zijnde speler binnen een tevoren vastgesteld aantal seconden (meestal 50 of 60) zijn beurt moet hebben vervolgd door te stoten. Heeft hij deze limiet overschreden, dan gaan automatisch de lampen boven het biljart uiten mag de speler niet meer stoten. De arbiter moet nu de ballen in de beginpositie plaatsen, waarna de andere speler aan de beurt is. De arbiter heeft voor het bedienen van zo’n tijdklok een apparaatje in de hand, dat het aan- en uitschakelen van deze klok regelt. Wat moet deze official nu doen als de teamleider na circa 48 seconden opeens roept: “Stoten man” en de talmende speler verschrikt dan maar stoot en mist zodat zijn tegenspeler toch aan de beurt komt: Wat kan de arbiter er aandoen? Niets, zou je zo denken. Zo’n spontane oproep tot actie kan natuurlijk als onsportief worden beschouwd, maar lijkt mij wel verklaarbaar. Zo is ook de spontane reactie van iemand uit het publiek verklaarbaar, die roept of luid aankondigt. Hij speelt met de verkeerde bal’. Is dit een onsportieve daad te noemen? Misschien wel, maar ook deze is door een arbiter niet te voorzien of te voorkomen. In beide gevallen zou ik, als arbiter, de boosdoener minimaal kwaad aankijken en wellicht vermanend toespreken en wijzen op zijn (vermeend”) onsportieve gedrag.
Ja, onsportieve gedrag klinkt nogal hard. De dader is eigenlijk niet veel kwalijk te nemen, want hij geeft blijk van intens meeleven met de speler. In het geval van een teamleider is dit natuurlijk iets anders. Die zou beter moeten weten. Bij een neutrale toeschouwer is dit meeleven eigenlijk alleen maar te waarderen. Toch moet de arbiter ervoor zorgen, dat ieder zich onberispelijk gedraagt, zoals dit in artikel 5502 zo fijntjes wordt bepaald. Maar hoe krijg je dit voor elkaar in een volle zaal met veel toeschouwers?
Het lijkt dan ook een schier onmogelijke taak om dit artikel in de praktijk te dienen. Het luidt: “De arbiter heeft tot taak erop te letten, dat de speler zich onthoudt van onjuist gedragen dat een ieder-aanwezig in het lokaal waarin een partij wordt gespeeld-zich onberispelijk en sportief gedraagt en zich onthoudt van elke handeling de biljartsport onwaardig. Onder onjuist gedrag van een speler wordt verstaan:
A. het niet op de voor hem aangewezen stoel plaatsnemen tijdens de beurt van de andere speler;
B. het maken van luide opmerkingen of geluiden;
C. het op niet correcte wijze protesteren tegen een beslissing van de arbiter of deze beslissing aanvechten terwijl aan de juistheid daarvan niet behoeft te worden getwijfeld;
D. het op onbehoorlijke wijze laten blijken het niet eens te zijn met een beslissing van de arbiter;
E. het meer dan één keer van de arbiter verlangen zijn beslissing opnieuw te overwegen;
F. het zich bemoeien met de actieve arbitrage;
G. het-naar het oordeel van de arbiter-met opzet overtreden van de spelregels;
H. het-naar het oordeel van de arbiter- met opzet niet maken van caramboles;
I. het niet naleven van de kledingvoorschriften;
J. het niet naleven van maatregelen van orde als bedoeld in WR artikel 6008A;
K. het gebruik van alcoholhoudende dranken als bedoeld in WR artikel 6012, lid8.”

Ga er maar aanstaan….

Als teamleider, spelen, supporters en overig publiek zich nu allemaal aan deze regels (zouden) houden, dan is er echt sprake van sportiviteit en hoeft er géén aantekening op het wedstrijdformulier te worden gemaakt over het gedrag van een betrokkene. De handdruk met ‘Een fijne partij toegewenst’ krijgt dan werkelijk inhoud.

Bron: Biljart totaal (2006)
Auteur: Ad Vermeulen
Email: aaveya@ision.nl

*** Aanzien *** Index *** Losgeslagen regelhandhaving ***

Facebooktwitterpinterest

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *