Het biljartspel kent een lange en rijke geschiedenis. Het spel werd gespeeld door koningen en burgerlui, presidenten, zwakbegaafden, dames, heren, en oplichters evenwel. Het spel is ontstaan in Noord Europa, waarschijnlijk Frankrijk, in de 15e eeuw en werd aanvankelijk als een veldsport gespeeld.
Het biljartspel verhuisde naar binnen op een houten tafel, welke bekleed was met een groen kleed. Dit om het gras na te bootsen. Rondom de tafel werd een simpele lat bevestigd. De ballen werden geschoven, in plaats van gestoten, met een houten stok.
De term biljart is waarschijnlijk afkomstig uit het Frans en is waarschijnlijk samengesteld uit de woorden “bille” van bal en “art” van kunst. Ook de engelsen claimen het ontstaan van het spel maar daar wordt (buiten Engeland) weinig geloof aan gehecht.
Het spel werd origineel gespeeld met twee ballen op een tafel met 6 gaten (pockets) met een poortje en een rechtopgeplaatst blokje (de koning) welke als doel fungeerde. In de 18e eeuw verdwenen de poortjes en de koning geleidelijk uit het spel, en bleven enkel de ballen en gaten nog over. De meeste informatie over het vroegere biljartspel is afkomstig uit “wedstrijd”-verslagen door spelers van adelijke afkomst. Maar het is overduidelijk dat het spel van begin af aan ook door de gewone burger werd gespeeld.
In 1600 was biljarten bekend genoeg om genoemd te worden in Shakespeare’s “Anthony and Cleopatra”. 75 Jaar later verscheen het eerste boek met biljartspelregels, waarin melding werd gemaakt van het feit dat er maar weinig plaatsen in Engeland waren waar geen biljarttafel stond, welke toegankelijk was voor het publiek.
De keu werd ontwikkeld aan het einde van de 17e eeuw. Als een bal (te) dicht bij de rand kwam te liggen, was het zeer moeilijk om met wat toen de voorkant was (een lepelvorm) te schuiven. In zo’n geval werd de stok omgedraaid en werd er met het dunne achtereinde (de cueue wat zoveel als staart betekent) gestoten. Dit gebruik was lange tijd alleen aan de mannelijke spelers voorbehouden, aangezien men bang was dat de dames met het scherpe(re) uiteinde van de cue waarschijnlijk het laken zouden openrijten.
Tafels hadden in het begin platte verticale randen om er voor te zorgen dat de ballen niet van de tafel zouden rollen. Al gauw ontdekten spelers dat de ballen door de randen weerkaatst konden worden en men begon er zelfs gericht op te spelen en ziedaar; het ontstaan van “bandstoten”.
Na 1800 werd in Engeland het materiaal meer en meer verbeterd, mede dankzij natuurlijk door de industriële revolutie. Krijt werd geintroduceerd om de wrijving tussen de bal en keu te vergroten, zelfs al voordat de eerste keu (in 1823) met een leertje (de pomerans) werd uitgerust, waarmee de speler een bal van zij-effect kon voorzien.
In 1829 kwamen de eerste tweedelige keu’s op de markt. Rond 1835 werd leisteen populair als ondergrond. Nadat de industrie het in 1839 voor elkaar kreeg om rubber te vulcaniseren, werden in 1845 de eerste rubberen banden voor de biljarttafel geintroduceerd. Rond het jaar 1850 was de biljarttafel zover doorontwikkeld en verworden tot de vorm die we nu nog steeds gebruiken.
Het van ± 1770 tot 1920 meest gespeelde spel in Engeland was English Billiards, en werd met 3 ballen en 6 gaten (pockets) gespeeld op een lange rechthoekige tafel. De 2 op 1 verhouding tussen lengte en breedte werd standaard in de 18e eeuw. Daarvoor was de tafel aan geen afmeting gebonden.
Nog voor er een internationale organisatie bestond, werd in 1873 het eerste wereldkampioenschap vrijspel voor profs georganiseerd, die gewonnen werd door de fransman Garnier met een algemeen gemiddelde van 9,32 en een hoogste reeks van 113 punten.
Vanaf dan gingen de gemiddelden pijlsnel de hoogte in. In 1880 verwezenlijkte de fransman Maurice Vignaux een reeks van 1531 punten. De “série américaine” was geboren.
Tien jaar later, in 1890 had in San Francisco de meest opmerkelijke wedstrijd vrijspel plaats waarbij de Amerikaan Schaeffer Mac Cleery versloeg met 3000 -13 in 3 beurten met een hoogste reeks van 3000 punten.