Het driebandenspel kan, evenals bij het librespel, zowel op de grote als op de kleine tafel worden gespeeld.
Evenals bij het bandstoten ontbreken bij het driebanden de lijnen op het speelvlak.
Bij het driebanden is een carambole pas geldig nadat de speelbal ten minste drie banden heeft geraakt vóórdat die bal de derde bal raakt. Het mag uiteraard ook driemaal dezelfde band zijn. Het raken van de banden mag dus geschieden op elk moment vóór of na het raken van de tweede bal, mits dat raken maar gebeurt vóór het raken van de derde bal.
Ook hier geldt dus dat het gelijktijdig raken van de band en bal drie in strijd is met de reglementen en dus geen geldige carambole oplevert.
Ligt de speelbal vast aan één of meerdere ballen, dan kan de speler kiezen uit de volgende mogelijkheden:
Het spelen vanaf de niet vast liggende bal of een of meer banden waartegen de speelbal niet vast ligt;
Het los spelen van de speelbal d.m.v. een kopstoot (piqué of massé);
Het op de acquits laten plaatsen van alléén de speelbal en de daaraan vastliggende bal, eventueel de beide andere ballen, indien deze beide tegen de speelbal vast liggen en wel als volgt:
- De rode bal op het boven acquit;
- De speelbal op het beneden acquit;
- De derde bal op het midden acquit.
Is het voor de vastliggende bal aangewezen acquit versperd, dan wordt die bal geplaatst op het acquit, aangewezen voor de bal die het eerst bedoelde acquit verspert.
Denk hierbij nog even aan wat we eerder hebben afgesproken: De rode bal opzetten staand voor de bovenband, de speelbal opzetten staand voor de benedenband en de derde bal vanaf de rechter- of linkerband.
Zijn in de spelsoort driebanden één of meer ballen uitgesprongen, dan worden alléén de uitgesprongen ballen opgezet volgens de wijze zoals die is aangegeven bij vastliggende ballen. Hierbij moeten we wel aan een ding denken.
Als een bal uitspringt, is tevens de beurt voor de speler voorbij.
Als de speelbal uitspringt, moet hij dus als andere bal worden opgezet en als de andere bal uitspringt, moet deze als speelbal worden geplaatst.
Denk er ook even aan uitgesprongen ballen altijd schoon te maken.
Voorbeelden van bij driebanden vastliggende ballen:
Speelbal ligt vast aan de rode bal;
a. Speelbal op beneden acquit, rode bal op boven acquit.
Speelbal ligt vast aan de andere bal
a. Speelbal op beneden acquit, andere bal op middenacquit.
Speelbal ligt vast aan beide aanspeelballen;
a. Speelbal op beneden acquit, rode bal op boven acquit en andere bal op middenacquit.
Speelbal ligt vast aan rode bal en andere bal verspert boven acquit;
a. Speelbal op beneden acquit en rode bal op middenacquit.
Speelbal ligt vast aan rode bal en andere bal verspert beneden acquit;
a. Speelbal op middenacquit en rode bal op boven acquit.
Speelbal ligt vast aan andere bal en rode bal verspert midden acquit;
a. Speelbal op beneden acquit en andere bal op boven acquit.
Speelbal ligt vast aan andere bal en rode bal verspert beneden acquit;
a. Speelbal op boven acquit en andere bal op middenacquit.
Nu nog even het volgende: als de speelbal “vast aan band” ligt, moet de arbiter dit annonceren.
De speler moet dan, voor de arbiter duidelijk waarneembaar, van die band áf stoten (evenwijdig is ook fout). Wanneer de desbetreffende annonce achterwege blijft, zou de speler die band als eerst geraakte band kunnen meetellen.
Looplijnen
Voor het bepalen van de looplijnen bestaan er verschillende berekeningssystemen die gebruik maken van de merktekens (diamanten) die op de omlijsting aangebracht zijn. Het bekendste systeem is waarschijnlijk het zogenaamde diamondsysteem.
Dit systeem bestaat er in grote lijnen in, dat aan de diamonds een bepaalde waarde wordt toegekend. Met een rekensysteem kan dan, uitgaand van de waarde van de positie van de speelbal en de waarde van de positie van het vereiste eindpunt, de vertrekstootrichting bepaald worden om de carambole te kunnen maken.
Een van de moeilijkheden bij driebanden is het vermijden van de klots; dit is het tegen elkaar botsen van de ballen wanneer hun loopbanen elkaar kruisen.
Dit systeem wordt als het universele systeem voor het driebandenspel beschouwd. Het is niet ongewoon dat tijdens een partij meer dan 30% van de stootbeelden in aanmerking komen voor deze techniek. De voorbeelden hieronder zijn slechts een kleine greep uit patronen die voor deze methode in aanmerking komen.
Het is niet moeilijk om de volgende formule te onthouden:
Mikpunt = Vertrek(punt) – Aankomst(punt)
Het onthouden van de tellingen voor de verschillende referentiepunten: vertrekpunt, mikpunt en aankomstpunt, kosten meer tijd. De waardes van die punten is voor elke band verschillend. In de tekeningen (V,M,A)
Opmerking: Bij problemen met het onthouden van de verschillende tellingen van het systeem, wordt aangeraden om de eerste keer de methode alleen te gebruiken voor gebieden:
Aankomst tussen 0 en 40.
Vertrek tussen 35 en 60.
Als deze berekeningen geen problemen meer geven dan kan het gehele bereik van het systeem benut worden.
Over driebanden zijn vele boeken en video’s (DVD) in omloop, zie media. Een aantal boeken zijn hier te downloaden.