Biljarter Piet van de Pol maakte weinig vrienden

Bij uitgeverij Balans is de verzamelbundel Sportlegendes verschenen. We lezen hierin over het leven van een aantal legendarische Nederlandse sporters, zoals Jeen van den Berg, Herman Gorter en Gerald Vanenburg.

Een voorpublicatie over Piet van de Pol.

Hij was de eerste Nederlandse sporter die een lintje kreeg. Hij werd een soort bekende Nederlander toen dat menstype eigenlijk nog niet bestond. Piet van de Pol. Rotterdammer, superbiljarter, zo ongeveer geboren onder het biljartlaken.

Op zijn twaalfde verwende hij de bezoekers van zijn vaders café al met series van boven de honderd. Toch een laatbloeier, want zijn eerste vrouw bereikte dat hij de keu opborg. Na haar dood brak hij door en werd de beste biljarter die Nederland ooit gekend heeft. En toch was hij niet erg geliefd, zeker niet in zijn eigen café, waar zijn gierigheid het beeld bepaalde: hij viel liever dood neer dan dat hij een borreltje weggaf. Belandde na zijn carrière in de vergetelheid – een plek waar hij zich helemaal niet thuis voelde.

In Capriolen, een nieuwe bundel Buitelingen (1953) staat deze dialoog:

‘Meneer Van de Pol,’ zo zeggen wij, het linkerbeen naar voren zettend, ‘wat denkt u in het algemeen van alles?’

‘Wel,’ zegt Piet op zijn eigen prettige wijze, ‘de echte biljartsfeer, die is er weer en ik ben overtuigd dat de sterkste zal winnen. Jammer alleen dat het biljart scheef staat.’

‘Wat zegt u me daar?’

‘Ja, daar staat u van te kijken, niet? Maar het staat scheef. Wist u dat er in heel Europa geen één biljart is, dat zuiver recht staat? Alleen in Amerika heb je er twee. Een in Boston en nog ergens een, maar ik ben vergeten waar. Soms staat het hele café scheef, soms ook ligt de stad zelf op een helling, zoals hier in Helmond. Maar we rekenen erop. We spelen dan tegen de wind.’

‘Kom, nu maakt u een grapje.’

‘Om de donder niet. Kijk, aan de ene kant van een biljart zitten altijd iets meer toeschouwers dan aan de andere kant. Dat geeft al direct een verschil in A.W.’

‘In wat, zegt u?’

‘In ademwerking. Soms scheelt het maar drie mensen.’

Om in de jaren vijftig als onderwerp van spot uitverkoren te worden door de onvergetelijke volksschrijver Godfried Bomans moest je eerst zelf een levende legende zijn. Pieter Jacobus van de Pol, bijgenaamd de Tovenaar, was zo’n uniek schepsel. De vraag is natuurlijk: hoe kwam Piet van de Pol, alias de Lange, nou zo ongelooflijk goed?

Piet van de Pol heeft een paar dingen mee. Hij wordt geboren als zoon van een kroegbaas. Dat helpt. Vader Gerrit heeft een dranklokaal aan de Brielselaan. In die dagen, zo rond de eeuwwisseling en lang daarna trouwens, staat in elk café een biljart. Soms wel twee. En na de Tweede Wereldoorlog krijg je speciale biljartzalen (annex café). Op een gegeven moment heeft Piet van de Pol zelf zo’n zaal – een slimme manier om zijn bekendheid te gelde te maken.

Biljart is in de twintigste eeuw dus een echte cafésport en als zodanig flink afgegleden, want in de middeleeuwen was het allemaal begonnen als een zeer elitair, wat heet: koninklijk gebeuren. In een geschrift uit het jaar 1572 werd voor het eerst het woord ‘biljart’ genoemd, een spel dat in die dagen en vogue was aan de koninklijke hoven van Frankrijk, Engeland en Italië. Pas veel later waaide het, bij een kennelijk gunstige wind, over naar het voetvolk en zo werd het biljart het middelpunt in elke kroeg.

Die ontwikkeling blijkt een zegen voor een klein joch als Piet van de Pol, dat nog niet gegeseld wordt met moderne, pedagogische richtlijnen. Hij gaat nog net naar school, maar al zijn vrije tijd brengt hij door in de kroeg. En wat doet hij? Biljarten. Niet op het groene laken natuurlijk. Als vierjarige moet hij het eerst op blank hout proberen. Vader Gerrit heeft voor zijn zoon een soort biljartbak in elkaar geflanst met opstaande randen en drie stuiterballen (grote knikkers) erin en zo leert het ventje de grondbeginselen van de edele stootkunst.

Al gauw is de kleine Van de Pol een bezienswaardigheid in het café. Als vader Gerrit even de deur uit is, loopt het joch naar het grote biljart en laat daar de mooiste dingen zien. Met acht jaar is hij zijn vader – zelf een niet onverdienstelijk biljarter – in vaardigheid al voorbij geraasd. Op zijn twaalfde vergast de jongeman pa’s clientèle op series van 100 en meer. Sinds 1966, toen werd overgestapt op ballen van kunststof, is dat niet eens zo’n bijzonderheid meer. De kunststofballen laten zich veel makkelijker temmen. Maar Pietje van de Pol flikt het in de jaren tien van de vorige eeuw met ivoren ballen, wat minimaal twee keer zo moeilijk is en destijds nog nooit was vertoond. Het is de toekijkende cafébezoekers duidelijk: hier is sprake van een wonderkind.

Dat een wonderkind ook een laatbloeier kan zijn, lijkt een paradox, maar het is wel degelijk het geval. Dat heeft zijn redenen, die verband houden met de complexe inborst van de Rotterdamse held en met het lot. Het stuurse karakter van Piet van de Pol heeft een remmende werking op zijn ontwikkeling. Zijn hele loopbaan zal worden gemarkeerd door vreemde incidenten. Zo komt het wel voor dat, als een arbiter een carambole aftelt en de Rotterdamse biljarter het niet eens is met de fout-call, hij doodleuk zijn keu op het biljart legt en weigert om verder te spelen. Verschillende malen is hij door de biljartbond geschorst. Elke wandaad begeleidt het blad De Biljartwereld met nogal zure stukjes over het ‘onbetamelijke en onsportieve gedrag’ van Van de Pol. Zo bekeken heeft de Rotterdammer wel iets van dat andere genie, Johan Cruijff, die ook nooit vies is geweest van wat ophef rond zijn persoon.

Onverdeeld populair is ook Van de Pol nooit geworden. Wie zich verdiept in het fenomeen Piet van de Pol, vijf dagen eerder geboren dan Bep van Klaveren, die tweede legendarische sportheld uit Rotterdam, vraagt zich af: was het nou eigenlijk een aardige man? Die kwalificatie lijkt niet echt op zijn plaats. Zeker niet in zijn sportbeleving. Piet van de Pol was een vrij stuurse en nukkige man, die heel zwart-wit dacht en de contramine niet schuwde.

Maar moet een sportman aardig zijn? Liever niet, zou je haast zeggen. Voor aardigheid is in de top helemaal geen plaats. Piet van de Pol slaapt dan ook met een boek van Joris van den Berg onder zijn hoofdkussen: de sportklassieker Mysterieuze krachten in de sport. Voor hem geen lees- maar een leerboek. Gelouterd door deze praktische kennis maakt hij zich eigen hoe hij zich af kan sluiten voor zijn omgeving en uiterste concentratie op kan brengen. Maar ook hoe hij alles uit de kast kan halen om zijn doel – winnen! – te bereiken. Hij is er niet wars van om tegenstanders te intimideren en naar beneden te halen. Bij voorkeur wijst Van de Pol voor aanvang de tegenstander even op zijn zwakke punten, zijn rivaal daarmee uit het evenwicht brengend en hem ten minste flink irriterend. Van de Pol voelt als geboren en getogen Rotterdammer een sterke aversie tegen Amsterdammers. In zijn onderlinge duels tegen exponenten van de hoofdstad is er altijd wel wat.

Stadgenoot Jaap Schmitt maakt Piet van de Pol decennialang mee – als clubgenoot en tovenaarsleerling bij De Maasstad en later, na de actieve loopbaan van zijn grote held, als goede kennis. ‘Zo gauw het over biljarten ging,’ zegt Schmitt, zelf ook zoon van een kastelein, ‘gunde hij anderen nog geen plek in zijn schaduw. Hij gaf altijd af op tegenstanders. Dat was misschien ook een kwestie van instelling, maar toch… in zijn ogen deed niemand het goed op het groene laken. Hij haalde echt alles uit de kast om te winnen. Ik kan me een partij herinneren tegen de Duitser Siegfried Spielmann. Het liep bij Van de Pol aanvankelijk niet zo lekker en toen die Spielmann even naar zijn krijtblokje aan het zoeken was, riep Piet: “Hey, Adolf, schiet eens een beetje op.” Dat kan natuurlijk niet. Dat werd weer zo’n incident… daar had hij er wel wat van. Ook binnen onze club De Maasstad. Zo hoorde ik een mooi verhaal uit februari 1931, een maand na mijn geboorte, maar dit terzijde. De vereniging had hem in het stedentoernooi op de vierde plaats opgesteld. Dat vond Van de Pol beneden zijn stand en toen weigerde hij te spelen. Dat soort dingen had hij. En dan stelde De Maasstad hem weer een tijdje niet op. Er was wel vaak “gedoe” rond Piet van de Pol. Dat had hij een beetje aan zijn kont hangen.’

Sportlegendes

  • Fragment uit Sportlegendes.
  • Twaalf winnaars die geschiedenis schreven
  • Redactie: Ad van Liempt & Jan Luitzen
  • Balans, 264 pagina’s
  • € 16,95
  • ISBN 9789460035982
  • Sportlegendes is in de boekwinkels te verkrijgen